Vers

Ik geve ow

Ik geve ow een walnötte in de mond.
Ik geve ow een blauwe besse in de mond.
Ik geve ow een Reine Claude in de mond.

Ik geve ow een walnöthelfte in de mond en i-j kust mien vinger.
Ik geve ow twee blauwe bessen in de mond en i-j holt mien vingers effen vaste.
Ik geve ow een grune Reine Claude en wi-j kust mekares lippen.

Ik geve ow een grote blauwe besse en een kleinen.
Ik geve ow een helfte walnötte; ik heb ze gepeld-en-al gekocht.
Ik geve ow een Reine Claude en ik wachte töt ow mond zich slöt.
(uit Aodem en- herzien –  in Delf op uut de kolk)

Ik geef jou

Ik geef jou een walnoot in de mond.
Ik geef jou een blauwe bes in de mond.
Ik geef jou een Reine Claude in de mond.

 Ik geef jou een walnoothelft in de mond en je kust mijn vinger.
Ik geef jou twee blauwe bessen en je houdt mijn vinger even vast.
Ik geef jou een groene Reine Claude en we kussen elkaars lippen.

 Ik geef jou een grote blauwe bes en een kleine.
Ik geef jou een halve walnoot; ik heb ze gepeld en al gekocht.
Ik geef jou een Reine Claude en ik wacht tot jouw mond zich sluit.